Luuk Gruwez is ’n Belgiese skrywer en essayis, maar by uitstek een van die mees gebloemleesde digters op die gebied van die Nederlandse taal. Weerbare weemoed bevat ’n keur uit Gruwez se jongste bundels, Lagerwal (2008), Wijvenheide (2012), De eindelozen (2015) en Bakermat (2018). Die gedigte in Weerbare weemoed is deur Hennie van Coller in Afrikaans vertaal.
Gruwez woon in Hasselt, België. Karin Heydenrych van Kraal Uitgewers het per e-pos vrae aan hierdie veelbekroonde digter en skrywer gevra. Gelukkig verstaan hy Afrikaans goed. Ons glo die lesers sal sy pragtige Nederlands ook kan volg, maar enkele minder bekende woorde is wel in Afrikaans vertaal.
Onderhoud met Luuk Gruwez
- Hartlik geluk met die bundel Weerbare weemoed wat onlangs by Kraal Uitgewers verskyn het. Kan u asseblief die titel, Weerbare weemoed, verduidelik?
De titel is eigenlijk van de hand van Hennie van Coller, mijn vertaler. Maar natuurlijk heeft hij hem eerst aan mij voorgelegd. Ik moet zeggen dat de teneur van mijn verzen er aardig in vervat ligt: er spreekt weliswaar een zekere melancholie uit, maar ook een zekere veerkracht, doordat ik mij op rebelse en soms ook komische wijze teweerstel tegen de fratsen van het lot. Ik geloof niet in enkel maar gejeremieer, en anderzijds is platte lol of holle potsenmakerij mij ook niet lief. Ik probeer een juiste balans na te streven tussen het tragische en het komische, het verhevene en het aardse.
(teneur = strekking; gejeremieer = geweeklaag; platte lol = ligsinnighede; holle potsenmakerij = lawwe grappies en gekskeerdery)
- Op die boekomslag verskyn ’n treffende foto van ’n kanaal met ’n kerk wat in die verte sigbaar is. Hoekom het u juis hierdie foto van Walter Vanroy gekies? Waar is dit geneem?
De foto is genomen in de buurt van het dorp Lo in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Ik woon in Limburg, in het oosten van Vlaanderen, maar ik ben geboren en getogen in het westen van Vlaanderen, waar zich mijn bakermat bevindt. Eigenlijk staan beide provincies, ook al zijn ze maar een tweehonderd kilometer van elkaar gelegen, voor total verschillende waarden in mijn werk. West-Vlaanderen, waar ik vandaan kom, staat voor een wereld waar het mercantilisme regeert, waar je per se iets moet doen om iets te mogen zijn. Ik noem deze streek ‘het land van de handen’, omdat haar bewoners door een grote dadendrang, door de doem van het doen, worden gedreven. Limburg, de provincie waar ik in 1976 naartoe ben verhuisd, stond (althans in de tijd toen ik ernaar emigreerde) voor een wereld waarin het bestaan vanzelfsprekender was, waar je je niet per se diende te profileren en waar het bestaan minder jachtig was. Ik noemde die streek ‘het land van de wangen’, alluderend op dat lichaamsdeel waarop zich de glimlacht afspeelt. Was het land van de handen de wereld van de daad, dan was Limburg die van de droom. Al heel mijn leven ben ik overall ter wereld op zoek naar een plek om thuis te komen: ben ik op de ene plek, dan denk ik dat ik mij heb vergist en dat ik eigenlijk op de andere plek had horen te zijn. En ben ik op de andere plek dan heb ik net zo goed het gevoel dat het daar niet is dat ik mijn huis moet zoeken. In een recente bundel die Bakermat heet, speelt die tweespalt een belangrijke rol, maar eigenlijk was dat thema in al mijn vorig werk, zowel in mijn proza als in mijn poëzie, al aanwezig. Nog steeds woon ik in Hasselt, Limburg, op een zucht van de Nederlandse en de Duitse grens. Maar alsmaar vaker keer ik terug naar de plek waar mijn roots liggen, onder meer naar het dorpje Lo, dat niet zo ver verwijderd is van Krombeke waar mijn opa aan vaderszijde zijn hele kindertijd heft doorgebracht, in de buurt van de Franse grens. De foto die de cover siert is genomen door Walter Vanroy, toen ik met hem logeerde in het huis van vrienden die daar permanent wonen. De kerk op de foto heeft geen specifieke betekenis: ik ben namelijk niet kerkelijk, al ben ik wel gedoopt.
(mercantilisme = staatkundige leer wat die rykdom van die volk meet aan sy voorraad geld en die uitvoer wil bevorder; profileren = karakteriseer, tipeer; jachtig = gejaagd; alluderend = sinspeel op, met verwysing na; vaker = meer gereeld, dikwels; logeerde = tuisgegaan; oorgebly)
- Natuurlik lê al die gedigte in die bundel u na aan die hart, maar is daar dalk een wat u wil uitsonder?
Elke dag is er, volgens de grillen van mijn temperament, wel weer een ander gedicht dat mijn voorkeur geniet. Laten we zeggen dat ik nogal op volgende gedichten ben gesteld: ‘Moeders’ uit Lagerwal; ‘Venus voorspel’ uit Wijvenheide; ‘Uitvaart’ uit De eindelozen, en ‘Danser’ uit Bakermat.
- Van u gedigte is reeds voorheen deur prof. Hennie van Coller in Afrikaans vertaal. Word u gedigte (en ander werk) ook in ander tale vertaal?
Gedichten van mijn hand zijn in bloemlezingen van verschillende dichters verschenen in talen als het Russisch, het Duits, het Engels, het Bulgaars, het Cingalees, het Fins, het Italiaans, het Noors, het Portugees, het Sloveens en het Servokroatisch. Maar aparte bloemlezingen, uitsluitend mijn poëzie bevattend, zijn er enkel in het Afrikaans, het Frans en het Spaans. Op komst is ook een omvangrijke vertaling in het Russisch.
- Hoekom is veeltaligheid belangrik? (21 Februarie is Internasionale Moedertaaldag en vanjaar is die fokus op veeltaligheid geplaas.)
Ik sta niet zo sceptisch tegenover vertalingen als sommige poëziekenners die van oordeel zijn dat elke vertaling tot op zekere hoogte een verminking is. Wanneer zij goed gebeurt, kan een vertaling soms juist een verrijking zijn. En het is mij al een paar keer voorgevallen dat ik de vertaling beter vond dan mijn origineel. Dat is ook ongetwijfeld in de bloemlezing die Hennie heeft gemaakt wel een aantal keer het geval. Wel is het waar dat mijn verzen volgens de meeste poëziewaarnemers een opvallende klankkleur hebben. Ik kan mij voorstellen dat het voor een vertaler geen sinecure is daar tijdens het vertalen altijd een equivalent voor te vinden. En toch is dit uiterst belangrijk: ik dicht de muzikaliteit van het verse en soort sensuele uitstraling toe, heb altijd gevonden dat schrijven een erotische daad is die zeer verwant is aan baltsgedrag. Maar om op het belang van veeltaligheid terug te komen: poëzie is al zo’n marginaal genre, waar in de meeste landen, weinig lezers kennis van nemen. In veel talen te worden vertaald draagt bij tot de demarginalisering van dit literaire genre. Dat mijn poëzie nu voor de tweede keer in het Afrikaans mag bestaan, stemt mij dan ook blijmoedig. Zeker omdat ik altijd het gevoel heb gehad dat die taal bijzonder zinnelijk is en dat zij een vehikel is waarmee men als het ware meer streelt dan spreekt.
(geen sinecure = geen maklike taak nie; baltsgedrag = seksuele gedrag; vehikel = voertuig, middel)
- U is deesdae voltyds skrywer en digter. Watter genre verkies u? Oor watter temas skryf u graag? Het u dalk ook oor die Corona-pandemie geskryf?
Ja, tot 1994 ben ik als leerkracht Nederlands in het onderwijs werkzaam geweest. Door het feit dat de commissie Letteren mij al die jaren een royale werkbeurs heeft toegekend, ben ik in staat gesteld een bestaan als zelfstandig schrijver te leiden. Zonder die steun zou het, zeker voor iemand die in de eerste plaats een dichter is, onmogelijk zijn geweest. Lange tijd heb ik gedacht dat poëzie het eminentste literaire genre was. Misschien omdat het het genre was waarvoor ik de gunstigste appreciatie mocht ontvangen. Inmiddels ben ik enigszins teruggekomen van die vreemde hiërarchie die vindt dat het ene genre superieur is aan het andere. Wel moet ik om de haverklap horen dat het proza dat ik schrijf duidelijk van een dichter afkomstig is.
Ook tijdens deze coronatijden ben ik blijven schrijven. Slechts een zeldzame keer over de pandemie. Bijvoorbeeld over mijn eerste leraar Nederlands, aan corona gestorven. Hij is het geweest die, toen ik een jaar of veertien was, de poorten van de literatuur voor mij heeft opengeduwd. Maar verder wil ik mij op een enkele uitzondering na op een veilige afstand van het thema ‘corona’ houden: het gevaar bestaat dat je te makkelijk bezwijkt voor clichés en dat je te zeer toegeeft aan de waan van de dag.
(inmiddels = intussen; haverklap = elke nou en dan)
- In België en Nederland word baie meer publisiteit aan digters en skrywers gegee as in Suid-Afrika. Waaraan skryf u dit toe?
Ik vrees dat ik hier het antwoord schuldig moet blijven. Een en ander kan te maken hebben met de wijze waarop je van jongs af in het onderwijs met gedichten vertrouwd wordt gemaakt, maar ik moet zeggen dat de interesse hiervoor de jongste decennia toch is afgenomen, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Hoe het in Zuid-Afrika toegaat, weet ik helaas niet.
(decennia = dekades)
- Vertel asseblief meer oor Hasselt, waar u tans woon en oor u hartsplekke in Vlaandere.
Het maakt niet echt heel veel uit waar ik woon. Om met de titel van een boek van Paul De Wispelaere te antwoorden: ‘Mijn huis is nergens meer’. Ik ben permanent van mening dat ik de weg naar huis moet zien te vinden, maar moet steeds weer vaststellen dat ik een emotionele dakloze ben met regressieve neigingen. Ooit had ik het wellicht knus en gezellig in die droomvilla van een baarmoeder, maar toen werd ik op straat gezet en moest ik de wereld in. Ik geloof dat ik mijn poëzie net zo wil inrichten dat ik het gevoel krijg dat ik ook ooit in die droomvilla moet hebben gehad. Er is dat beroemde vers van Slauerhoff: ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.’ Maar helemaal eens ben ik het daar niet mee. Ook de poëzie is een huis met lekkage, omdat zij nooit perfect kan zijn. Maar ik woon dus in Hasselt, een provinciehoofdplaats, maar beslist geen ‘hartsplek’. Een middelgroot stadje, ongeveer van de omvang van mijn geboortestad Kortrijk. Ik woon hier wel, maar in mijn hoofd ben en blijf ik van elders.
- U was al in sonnige Suid-Afrika. Het u die geleentheid gehad om verskeie plekke te besoek? Noem gerus iets wat vir u interessant of baie anders was.
Ik heb werkelijk de allerbeste herinneringen aan mijn drie verblijven in Zuid-Afrika. Toen Hennie van Coller klaar was met de eerste anthologie met vertalingen van mijn poëzie heb ik met hem een tournee gemaakt die mij naar verschillende universiteiten bracht voor lezingen waaraan ik met heimwee terugdenk. In de milieus die ik met hem mocht frequenteren, had ik altijd het gevoel dat mensen met een haast ouderwets en ongeveinsd enthousiasme opkeken naar dichters uit die oude broederschap van de Lage Landen. Dat streelde natuurlijk de ijdelheid en gaf je minstens voor de duur van al die leuke ontmoetingen de indruk dat je misschien toch niet zo onbelangrijk was als je doordeweeks placht te denken.
(tournee = sakereis, rondreis; frequenteren = gereeld besoek; Lage Landen = Lae Lande (hedendaags verwys dit meestal gesamentlik na Nederland en België; soms slegs na Nederland en Vlaandere; soms na Nederland, België en Luxemburg, en soms na laasgenoemde plus die Franse Nederlande); leuke = lekker, oulik; doordeweeks = deur die week)
- Watter ander belangstellings het u en waarmee hou u u besig as u nie skryf nie?
Prof. Van Coller zal onderschrijven dat ik van de bourgondische soort ben, van een goede gastronomisch verantwoorde hap en een verfijnde slok houd. Hij heeft mij met hakkiesdraad (mampoer) vertrouwd gemaakt. In mijn Hasseltse drankenkast bevindt zich nog een laatste fles waaraan ik mondjesmaat en bij bijzondere gelegenheden de lippen zet, zoals nu bijvoorbeeld, naar aanleiding van de publicatie van Weerbare weemoed.
(Vir meer inligting oor Gruwez besoek gerus sy webblad by www.luukgruwez.be)
Lees ook: Meer as 50 gedigte van bekroonde Vlaamse digter nou in Afrikaans beskikbaar
Lees ook: Hennie van Coller – skepper van meesterlike vertalings
Deel op
Nuutste artikels